3.1. Algemene bespreking van de beslissingen

Ook in 2019 handelen de beslissingen niet in hoofdzaak over commerciële communicatie. Het aantal klachten van misnoegde kandidaten die bij de vorige erkenningsronde in 2017 uit de boot vielen maar nauwgezet in het oog houden of de erkende radio-omroeporganisatie de regelgeving ter zake wel naleeft, houdt ook in 2019 aan maar kent een dalende trend.

3.1. Vijfentwintig beslissingen handelen in 2019 niet over commerciële communicatie

Er zijn zeventien beslissingen genomen in radio-gerelateerde zaken.

De VRM nam vijf beslissingen in vier klachtendossiers, die alle vier ontvankelijk werden bevonden.

Drie klachten betreffen de erkenning of zendvergunning van een aangeklaagde radio-omroeporganisatie (beslissing 2019/001 – 2019/002 – 2019/029 + 2019/040).

Eén beslissing behandelt een klacht van Airtime BVBA, Radioworks Comm V., C FM NV, FamilyRadio Vlaanderen VZW en Radio Club FM VZW tegen alle particuliere radio-omroepen (zowel nationale, regionale, netwerk- als lokale radio's) die momenteel uitzenden in FM in het Vlaamse en Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

De klagers vragen aan de VRM om onmiddellijk op te treden tegen de uitzendingen van deze particuliere radio's gezien het arrest van de Raad van State van 25 oktober 2018 waarbij het Vlaams frequentieplan werd vernietigd. Dit frequentieplan vormt de rechtsgrond voor de zendvergunningen die zijn uitgereikt door de VRM. Volgens de vijf klachtindieners betekent het feit dat de Raad van State met dit arrest oordeelt dat de rechtsgrond nooit heeft bestaan, dat de vergunningen voor de particuliere landelijke, regionale, netwerk- en lokale radio's in het Vlaamse en Brussels Hoofdstedelijk Gewest nooit geldig waren.

Met een mailbericht doen FamilyRadio Vlaanderen VZW en Radio Club FM afstand van de klacht. 

Wat betreft de klacht in hoofde van de drie resterende klagers stelt de VRM vast dat de individueel verleende erkenningen (en zendvergunningen) na bovengenoemd vernietigingsarrest nog altijd bestaan.

Volgens rechtspraak van de Raad van State zijn individuele erkenningen, waartegen binnen de voorziene termijn geen beroep werd ingesteld, definitief.

Als orgaan van actief bestuur komt het de Algemene Kamer van de VRM niet toe te oordelen over de wettigheid van een door de minister gegeven erkenning als radio-omroeporganisatie.

In de gevallen waarin wel een beroep tot nietigverklaring tegen een individuele erkenning werd ingesteld, heeft de Raad van State nog geen uitspraak gedaan.

Het komt de VRM als orgaan van actief bestuur evenmin toe om zelf reeds te oordelen over de wettigheid van een voor de Raad van State aangevochten erkenningsbeslissing en zich aldus vooraf in de plaats van de Raad van State te stellen.

De VRM besluit de klacht te verwerpen.

Een tweede beslissing behandelt een klacht van VZW Radio voor Informatie, Socio Cultuur en Ontspanning tegen VZW Niet Openbare Lokale Radio Caroline. Volgens de klager betreft het het niet naleven van het ingediende erkenningsdossier op het vlak van de programmatie en het technisch dossier. De klager vraagt de intrekking van de erkenning omwille van de ernst van de inbreuken.

Artikel 146, § 2, eerste lid, van het Mediadecreet bepaalt dat lokale radio-omroeporganisaties zich voor de volledige duur van hun erkenning aan de basisvoorwaarden, vermeld in artikel 145 moeten houden.

Lokale radio-omroeporganisaties moeten zich gedurende de hele duur van de erkenning aan de basisvoorwaarden houden en aan de ingediende offerte, tenzij ze via kennisgeving aan de VRM wijzigingen willen aanbrengen.

Overeenkomstig artikel 146, § 2, tweede lid, van het Mediadecreet heeft radio Caroline bij brieven, door de VRM ontvangen op 19 februari 2018 en 18 april 2018, wijzigingen in de gegevens van het aanvraagdossier met betrekking tot de concrete invulling van het programma-aanbod en het zendschema, waardoor wordt afgeweken van de aanvullende kwalificatiecriteria, ter kennis gebracht van de VRM. Op dat ogenblik gold de thans in artikel 146, § 2, derde lid, van het Mediadecreet voorziene beperking dat “wijzigingen in de gegevens, vermeld in de offerte die de lokale omroeporganisatie heeft ingediend, waardoor wordt afgeweken van artikel 145, 2°, c), pas worden aangebracht na afloop van het tweede volledige kalenderjaar dat volgt op de datum van de erkenning”, nog niet. Het voornoemde derde lid van artikel 146, § 2, is immers slechts ingevoegd met artikel 12 van het decreet van 29 juni 2018 houdende wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie.

Uit het onderzoek van de stukken en het verweer van radio Caroline, blijkt nochtans dat de lokale radio-omroeporganisatie, ook na de aangemelde wijzigingen aan het kandidatuurdossier, nog steeds aan de basisvoorwaarden voldoet. De opnames bezorgd door radio Caroline spreken dit overigens niet tegen.

Radio Caroline toont met het gevoerde verweer aan dat het format zoals opgenomen in het kandidatuurdossier, ook na de aangemelde wijzigingen,  volledig wordt nageleefd : een actieve dagprogrammatie volledig gericht op de eigen regio met een uitgebreid aanbod aan lokale informatie, aandacht voor sport op zondagnamiddag en tijdens de lokale berichtgeving. De VRM stelt vast dat radio Caroline wel degelijk over een eigen nieuwsredactie beschikt. Het feit dat de lokale radio-omroeporganisatie samenwerkt met een andere weliswaar gelijkwaardige nieuwsleverancier dan oorspronkelijk in het aanvraagdossier voorzien, doet aan dit alles geen afbreuk.

Tot slot is het de VRM, op basis van het onderzoek van de stukken, niet duidelijk op welke wijze radio Caroline tekort zou schieten bij het voldoen aan het kandidatuurdossier op technisch vlak. Minstens is de klager er ook hier niet in geslaagd dit concreet aan te tonen.

De VRM besluit dan ook dat er geen inbreuk op het Mediadecreet kan worden vastgesteld. De klacht wordt ontvankelijk doch ongegrond verklaard (beslissing 2019/002).

In een derde klachtendossier heeft de VRM twee beslissingen genomen. Het betreft de klacht van VZW Noordwestrand tegen VZW Atlantis Music over diens erkenning als lokale radio-omroeporganisatie voor het frequentiepakket 19 Asse [106.4 FM]; Dilbeek [105.9 FM]; Gooik [103.9 FM]. Volgens VZW Noordwestrand is op de radiozender ‘Pajot1’ van VZW Atlantis Music enkel non-stop muziek te horen en zendt deze niet uit volgens het programma en de aanvraag waarvoor de radio-omroeporganisatie werd erkend. De klager is van oordeel dat hierdoor het erkenningsbesluit en de erkenningsvoorwaarden manifest worden geschonden.

De VRM beschouwt de klacht ontvankelijk en stelt ten gronde vast dat VZW Atlantis Music ter hoorzitting in wezen zelf toegeeft gestopt te zijn met “gepresenteerde en regionaal inhoudelijk gestoffeerde programma’s”. VZW Atlantis Music erkent dat er “nu […] tijdelijk minder gepresenteerde programma’s worden uitgezonden” en zij zich dus niet houdt aan de erkenningsvoorwaarden.

Artikel 39 van het Procedurebesluit bepaalt dat de VRM de erkenning van de particuliere radio-omroeporganisaties kan intrekken als de betrokkene zich niet houdt aan de bepalingen van het Mediadecreet, het Procedurebesluit of de erkenningsvoorwaarden. Een intrekking wordt altijd voorafgegaan door een ingebrekestelling door de VRM die de omroeporganisatie de kans biedt, ten vroegste binnen de maand, aan alle voorschriften te voldoen.

VZW Atlantis Music krijgt bijgevolg uiterlijk tot 31 augustus 2019 de tijd om zich te conformeren aan de erkenningsvoorwaarden (beslissing 2019/029).

Na het verstrijken van de termijn heeft de VRM de uitzendingen van VZW Atlantis Music opnieuw gecontroleerd. De VRM stelt vast dat de radio-omroeporganisatie de toestand nog niet heeft geregulariseerd. Om VZW Atlantis Music alsnog de kans te bieden om aan alle voorschriften te voldoen en zich te conformeren aan de erkenningsvoorwaarden en het erkenningsdossier, wordt zij opnieuw in gebreke gesteld. De toestand moet uiterlijk op 31 maart 2020 geregulariseerd zijn door aan alle voorschriften te voldoen (beslissing 2019-040).   

Een vierde klacht is een storingsklacht die ongegrond wordt verklaard (beslissing 2019/031).

Van de overige twaalf beslissingen zijn er tien genomen na het ambtshalve opstarten van een procedure.       

Negen beslissingen zijn genomen in het kader van de controle op het ongebruikt laten van de toegewezen zendmogelijkheden na het verkrijgen van een erkenning. In alle zaken werd de procedure stopgezet omdat de betrokken radio’s alsnog zijn beginnen uitzenden (beslissing 2019/033 – 2019/034 – 2019/035 – 2019/044 – 2019/045 – 2019/046 – 2019/047 – 2019/048 – 2019/049).

Een tiende beslissing betreft de intrekking van de erkenning en zendvergunning van een radio-omroeporganisatie door de VRM na de vaststelling van de ontbinding van de rechtspersoon (beslissing 2019/039).

De resterende twee beslissingen zijn genomen in het kader van de aanvraag van een zendvergunning die telkens werd geweigerd wegens het niet inpasbaar zijn in het frequentieplan (beslissing 2019/016 – 2019/041). 

In het kader van de stimuleringsregeling voor de audiovisuele sector nam de VRM in 2019 zes beslissingen.

In het kader van de stimuleringsregeling voor de audiovisuele sector verplicht artikel 184/1 van het Mediadecreet dienstenverdelers deel te nemen aan de productie voor audiovisuele diensten. De coproductieprojecten worden voor beoordeling van de ontvankelijkheid en de erkenning aan de VRM voorgelegd. In 2019 heeft de VRM drie ingediende producties als coproductieproject erkend (beslissing 2019/011 –2019/012 –2019/014).

Bij beslissing 2019/013 heeft de VRM voor de eerste keer één ingediend project niet erkend als coproductieproject na een ongunstig advies van de beoordelingscommissie.

In 2019 werden ook de particuliere niet-lineaire televisie-omroeporganisaties voor een eerste keer aan een stimuleringsregeling voor de audiovisuele sector onderworpen. Deze verplichting tot deelname aan de stimulering van de productie van Vlaamse audiovisuele werken is ook van toepassing op niet-lineaire televisie-omroeporganisaties die gevestigd zijn in een lidstaat van de Europese Unie en een aanbod hebben van niet-lineaire televisiediensten gericht op het Nederlandstalig grondgebied[26]. In het kader van deze regelgeving erkende de VRM bij beslissing van 2019/032 één coproductieproject.

In een laatste en zesde beslissing betreffende de stimuleringsregeling sprak de VRM zich op dat vlak voor de eerste keer uit in het kader van haar toezichtsfunctie op de naleving van het Mediadecreet en de uitvoeringsbesluiten.

Op 18 december 2018 werd publiek bekend gemaakt dat de VRT na de lineaire uitzending van de tweede aflevering van ‘Over Water’ op zondag 23 december 2018 alle afleveringen van de tiendelige reeks tegelijkertijd op aanvraag zou aanbieden via zowel Telenet als Proximus en het platform VRT NU en dit tot en met 31 december 2018. De geplande lineaire uitzendingen op één zouden daarnaast blijven doorlopen.

Naar aanleiding van deze publieke bekendmaking legt de onderzoekscel haar bevindingen aan de algemene kamer van de VRM voor.

Op 21 maart 2016 werd het coproductieproject ‘Over Water’ dat door Telenet in het kader van de stimuleringsregeling voor de audiovisuele sector (cfr. de toepassing van artikel 184/1 van het Mediadecreet) werd ingediend door de VRM erkend.

Productiehuis Panenka, Telenet en VRT schreven de VRM per brief dd. 13 oktober 2017 aan met de vraag te bevestigen of het preview-window van ‘Over Water’ kon worden verkocht aan Telenet.

De VRM oordeelde op 23 oktober 2017, op basis van artikel 6, 6°, b) van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 maart 2014 betreffende de stimuleringsregeling voor de audiovisuele sector, vermeld in artikel 184/1 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende de radio-omroep en televisie (hierna : het Uitvoeringsbesluit), dat er geen preview-window kon toegestaan worden aan Telenet. Dit werd per brief van 26 oktober 2017 formeel meegedeeld aan de betrokken partijen.

Op 18 december 2018 volgt dan de publieke bekendmaking over de aanbieding op aanvraag zoals hierboven omschreven.

Volgens de onderzoekscel gaat dit initiatief in tegen artikel 6, 6°, a), van het Uitvoeringsbesluit vermits de platformen VRT NU en de on-demand-diensten van Telenet en Proximus niet-lineaire televisiediensten zijn. Volgens die bepaling kunnen de gerealiseerde coproductieprojecten alleen lineair en alleen door een omroeporganisatie in open net worden uitgezonden. 

In afwijking daarvan en met toepassing van artikel 6, 6°, c), van datzelfde besluit, kan een dienstenverdeler, die verzaakt aan deelname in de winst, kiezen voor een verplichting in hoofde van de omroeporganisatie om toe te laten dat het betrokken coproductieproject na de eerste lineaire uitzending in open net, voor een periode van twaalf maanden via een eigen platform kan worden aangeboden, mits betaling van een marktconforme bijkomende financiële bijdrage. Telenet gaf in het ingediende dossier aan voor deze afwijking te hebben gekozen.

Volgens de onderzoekscel kan Telenet zich niet rechtmatig op deze uitzondering beroepen door te verwijzen naar de lineaire uitzending in open net van de eerste twee afleveringen van het coproductieproject, om de gehele reeks gedurende een korte periode reeds niet-lineair aan te bieden. 

De onderzoekscel is dan ook van oordeel dat zowel Telenet als de VRT een inbreuk hebben begaan tegen de toepassing van artikel 6, 6°, a), van het Uitvoeringsbesluit dat voorschrijft dat de gerealiseerde coproductieprojecten alleen lineair en alleen door een omroeporganisatie in open net kunnen worden uitgezonden.

Telenet zou daarenboven ook een inbreuk hebben begaan tegen de toepassing van artikel 6, 6°, b), van datzelfde besluit dat elke voorafgaande uitzending door de dienstenverdeler van het coproductieproject aan de uitzending in open net verbiedt.

De algemene kamer oordeelt echter dat er geen inbreuk is wat betreft Telenet.

Wat betreft VRT, oordeelt de VRM dat uit het onderzoek blijkt dat de VRT, na de lineaire uitzending in open net van de tweede aflevering van “Open Water”, alle overige acht afleveringen van het coproductieproject via VRT NU en via ‘Net Gemist’, en dus niet-lineair, ter beschikking heeft gesteld.

De VRM stelt vast dat dit niet beantwoordt aan artikel 6, 6°, a), van het Uitvoeringsbesluit volgens hetwelk het gerealiseerde coproductieproject alleen lineair en alleen in open net kan worden uitgezonden. Voor de beoordeling daarvan speelt het daarbij geen rol of de lineaire uitzendingen in open net reeds gestart waren of niet en of de ter beschikkingstelling kosteloos is gebeurd of niet. Het is een feit dat de VRT meerdere afleveringen van het gerealiseerde coproductieproject niet-lineair heeft aangeboden, terwijl die afleveringen pas later lineair werden uitgezonden. 

Het verweer dat een strikte interpretatie van artikel 6, 6°, a), van het Uitvoeringsbesluit catch-up tv niet meer zou toelaten terwijl de beheersovereenkomst dit nochtans aan de VRT oplegt, overtuigt niet. Een strikte interpretatie laat catch-up tv van alle andere uitzendingen door de VRT gewoon ongemoeid.

De VRM wil in haar interpretatie bovendien zelfs niet zo ver gaan dat de omroeporganisatie de reeds lineair in open net uitgezonden afleveringen van het coproductieproject niet in catch-up tv zou mogen aanbieden, ook al valt dergelijke dienst onder het label niet-lineaire televisiedienst. In het licht van de beoogde doelstelling van de regelgever is echter problematisch de combinatie van 1) het niet-lineair ter beschikking stellen van 2) afleveringen die nog niet lineair in open net waren uitgezonden. Zoals hoger uiteengezet benadeelt dergelijke werkwijze de rechten van dienstenverdelers die beroep willen doen op de afwijking van artikel 6, 6°, c), van het Uitvoeringsbesluit en dus ook de rechten van de productiehuizen.

De VRM ziet bovendien helemaal niet in hoe het kosteloos ter beschikking stellen van afleveringen van een gerealiseerd coproductieproces, de precaire financiële situatie van de omroeporganisaties en productiehuizen ten goede zou kunnen komen.

Uit het bovenstaande volgt dat VRT een inbreuk heeft begaan op artikel 6, 6°, a), van het Uitvoeringsbesluit door de afleveringen 3 tot en met 10 van het coproductieproject niet-lineair aan te bieden en vervolgens pas lineair uit te zenden.

Bij het bepalen van de sanctie houdt de VRM rekening met het gegeven dat voor de eerste keer een inbreuk van deze aard wordt gesanctioneerd. Daarom is een waarschuwing in dit geval een gepaste sanctie (beslissing 2019/008).

Twee beslissingen werden genomen na een klacht omtrent het niet (tijdig) in gebruik nemen van een frequentiekanaal voor digitale televisie-uitzendingen.

De VRM ontving een klacht van Broadcast Technology & Development (B.T.D.) B.V. tegen Norkring België NV. De klacht heeft betrekking op de niet-naleving van artikel 28 van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de voorwaarden en procedure voor het verkrijgen van een licentie voor het aanbieden van een radio- of televisieomroepnetwerk en de bijbehorende zendvergunningen door het niet (tijdig) in gebruik nemen voor digitale televisie-uitzendingen van pakket 7 (bestaande uit kanaal 10) dat deel is van de licentie voor het aanbieden van een televisieomroepnetwerk door de VRM toegekend aan Norkring bij beslissing 2009/051.

Uit de niet betwiste gegevens van de zaak blijkt dat Norkring sinds 22 juni 2009 een licentie met een duurtijd van vijftien jaar heeft gekregen voor het aanbieden van een digitaal televisieomroepnetwerk. Deze licentie omvat een groep van frequentiekanalen/pakketten.

Verder blijkt dat Norkring sinds begin 2018 in Sint-Pieters-Leeuw actief is op frequentiekanaal 10 met het uitzenden van een promofilm voor Norkring, een rechtenvrije science-fiction-kortfilm en een promofilm voor Antenne TV van TV Vlaanderen. De VRM stelt vast dat beide partijen deze activiteit en timing erkennen.

Het is alleszins duidelijk dat frequentiekanaal 10 in het geheel niet werd gebruikt vanaf het verkrijgen van de licentie in 2009 tot de start van de uitzendingen begin 2018.

Het verweer van Norkring dat artikel 28 van het Procedurebesluit enkel vereist dat de licentiehouder de kanalen in gebruik neemt zonder daarbij verdere vereisten rond de aard of de omvang van het gebruik op te leggen, wordt niet bijgetreden. Afgezien van de vraag of de Machtigingsrichtlijn en de Europese rechtspraak dienaangaande vereisten zouden opleggen, moet Norkring minstens rekening houden met artikel 203 van het Mediadecreet, waaraan het Procedurebesluit uitvoering geeft.

Dat artikel vereist dat de aanbieder van een etheromroepnetwerk de digitale capaciteit van zijn netwerk gebruikt om omroepprogramma's uit te zenden. Op grond van het Mediadecreet draagt Norkring aldus de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat omroepprogramma's worden uitgezonden op haar etheromroepnetwerk. Norkring moet er met andere woorden op toezien dat haar contractanten hieraan voldoen.

Artikel 2, 27°, van het Mediadecreet bepaalt wat onder "omroepprogramma" verstaan wordt. Het in lusvorm uitzenden van uitsluitend twee promofilmpjes en één kortfilm beantwoordt niet aan die decretale definitie. Het uitzenden van enkele items in lusvorm is puur formeel en kan niet worden beschouwd als een daadwerkelijk gebruik van de licentie voor wat kanaal 10 betreft. Norkring toont niet aan dat zij haar contractant hier al op heeft gewezen, laat staan dat zij in dit verband enige verdere actie heeft ondernomen.

Uit dit alles volgt dat de licentie voor het aanbieden van een televisieomroepnetwerk voor wat betreft frequentiekanaal 10, niet in gebruik is genomen en dat er reeds meer dan twee jaar verstreken is na het verwerven van de licentie. Overeenkomstig artikel 28 van het Procedurebesluit kan de licentiehouder zijn licentie met betrekking tot het niet in gebruik genomen frequentiekanaal 10 verliezen.

Wat betreft de sanctie, volgt de VRM het verweer dat een intrekking van de licentie overeenkomstig artikel 28 van het Procedurebesluit slechts mogelijk is na herhaaldelijke schendingen van het Mediadecreet of het Procedurebesluit, wat in deze zaak niet het geval is. Gezien het voortdurende karakter, gaat het slechts om één inbreuk die nu voor het eerst wordt vastgesteld.     
Overeenkomstig datzelfde artikel kan de VRM de licentiehouder wel in gebreke gestellen voor wat betreft het gebruik van frequentiekanaal 10 van de licentie, waarbij de licentiehouder een regularisatietermijn krijgt om zich te conformeren aan alle voorschriften.

De VRM stelt vast dat Norkring momenteel als enige een vorm van mogelijke concurrentie voor kabeltelevisie een kans geeft, temeer nu de VRT gestopt is met haar digitaal ether televisie-aanbod.        
Uit de door de partijen verstrekte gegevens blijkt dat Norkring wel degelijk pogingen heeft ondernomen om kanaal 10 in gebruik te nemen. Norkring heeft immers in 2017 een overeenkomst gesloten met M7 Group, de commerciële groep achter TV Vlaanderen. De daarin voorziene optie voor M7 Group om capaciteit op frequentiekanaal 10 te gebruiken werd inmiddels gelicht en Norkring heeft aan de VRM de in dit kader vereiste zendvergunning gevraagd, die werd toegekend op 22 mei 2017. Waar M7 Group nalaat gebruik te maken van de capaciteit op kanaal 10, dient er rekening mee te worden gehouden dat Norkring niet zomaar die tekortkoming ongedaan kan maken doch daartoe een aantal feitelijke en juridische stappen dient te zetten tegenover haar contractant.

De VRM besluit dat de klacht ontvankelijk en gegrond is. De VRM beslist overeenkomstig artikel 29, lid 2, van het Procedurebesluit Norkring in gebreke te stellen om de toestand uiterlijk op 30 september 2019 te hebben geregulariseerd door aan alle voorschriften te voldoen (beslissing 2019/015).

Na het verstrijken van de termijn heeft de VRM de toestand opnieuw gecontroleerd en vastgesteld dat de licentie niet in gebruik is genomen door via één zendlocatie met een maximaal zendbereik van zestig kilometer uit te zenden. Dit terwijl er reeds meer dan twee jaar verstreken is na het verwerven van de licentie. Norkring wordt opnieuw in gebreke gesteld en moet de toestand uiterlijk op 31 juli 2020 geregulariseerd hebben door aan alle voorschriften te voldoen (beslissing 2019-043).


[26] Zie hieromtrent onder meer artikel 157, §§ 2 en 4, van het Mediadecreet en het Besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2019 betreffende de deelname van de particuliere niet-lineaire televisieomroeporganisaties aan de productie van Vlaamse audiovisuele werken, bekrachtigd bij decreet van 26 april 2019.

 

3.2. In 2019 hebben twintig beslissingen van de VRM betrekking op commerciële communicatie. De sancties waarmee de inbreuken daarbij gesanctioneerd zijn, variëren van een waarschuwing tot administratieve geldboetes

In 2019 zijn geen klachten ingediend die commerciële communicatie als voorwerp hadden.

Alle twintig beslissingen zijn het resultaat van ambtshalve procedures op tegenspraak.

Net zoals de voorgaande jaren heeft de VRM in 2019 geen beslissingen genomen over alleenstaande reclameboodschappen.

De VRM heeft evenmin sanctionerend moeten optreden tegen het ontbreken van een gestileerde afbeelding van een tandenborstel bij het uitzenden van commerciële communicatie over suikerhoudend snoepgoed.

Het afgelopen jaar heeft de VRM dan toch weer één keer een overschrijding van het toegelaten percentage zendtijd besteed aan televisiereclame- en telewinkelspots vastgesteld (beslissing 2019/0006).

Ook in 2019 heeft de VRM één keer geoordeeld dat er sprake was van beïnvloeding en aantasting van de verantwoordelijkheid en de redactionele onafhankelijkheid van een omroeporganisatie door een programmasponsor (beslissing 2019/003).  

De VRM controleerde de uitzending van ‘De Slimste Mens ter Wereld’ (25 oktober 2018 – VIER). Het programma wordt gesponsord door een biermerk.

Tijdens het quizonderdeel ‘Open Deur’ komen verschillende biermerken in beeld. Waar een drietal andere biermerken gedurende een aantal seconden in beeld komen, krijgt het merk van de programmasponsor de hoofdrol. Het desbetreffende merk komt eenenveertig seconden in beeld, meestal centraal en prominent.

Uit het onderzoek door de VRM blijkt dat de aanwezigheid binnen het programma van het biermerk van de programmasponsor onmiskenbaar het gevolg was van een bewuste redactionele keuze waarbij rekening werd gehouden met het bestaan van een belangrijke sponsorovereenkomst. Uit de informatie van SBS Belgium blijkt dat de producent oorspronkelijk het biermerk van een concurrent in het betroffen filmpje aan bod wou laten komen. De omroeporganisatie heeft echter zelf uitdrukkelijk gevraagd om dit te veranderen naar het biermerk van de programmasponsor.

Het Mediadecreet bepaalt dat bij gesponsorde programma’s “de inhoud, en in geval van lineaire uitzendingen, de programmering, worden nooit dusdanig beïnvloed door de sponsor dat daardoor de verantwoordelijkheid en de redactionele onafhankelijkheid van de omroeporganisatie worden aangetast.”

De VRM besluit dat SBS Belgium in dit geval niet in overeenstemming handelt met het Mediadecreet. Gelet op de ernst van de overtreding, de uitzending in prime time, het groot aantal bereikte kijkers en de bedragen van de sponsorovereenkomst, legt de VRM een administratieve geldboete van 20.000 euro op.

In één zaak heeft de VRM geoordeeld dat er, behalve een inbreuk op de regels rond productplaatsing, ook sprake was van commerciële communicatie die strijdig is met wettelijke bepalingen, meer bepaald met het tabaksreclameverbod (beslissing 2019/028).

De VRM controleerde de uitzending van 25 april 2019 van het VTM-programma ‘Alloo in de Nacht’.

In de betrokken uitzending brengt Luk Alloo o.a. een bezoek aan een vape- / dampshop waar elektronische sigaretten (e-sigaretten), vloeistoffen (e-liquids) en toebehoren worden verkocht. Het item in de vapeshop neemt in totaal iets meer dan 9 minuten in beslag.

Uit de beelden en het onderzoek blijkt dat de naam van de desbetreffende winkelketen uitgebreid aan bod komt. De merknaam wordt meerdere keren genoemd en verschijnt veelvuldig in beeld. Ook de elektronische sigaretten, vloeistoffen en toebehoren komen uitvoering aan bod. Aan het einde van het item wordt eveneens uitgebreid stilgestaan bij het zeer grote aanbod aan beschikbare smaken.  Tijdens het interview worden de troeven van het vapen (“een pak minder ongezond”, “lekkerder” en “aangenamer”) verschillende malen in de verf gezet. 

De VRM meent dat hier duidelijk sprake is van productplaatsing. Het Mediadecreet laat productplaatsing toe onder bepaalde voorwaarden. Zo mogen programma’s die productplaatsing bevatten onder meer niet rechtstreeks aansporen tot aankoop of huur van goederen of diensten (in het bijzonder door die producten of diensten specifiek aan te prijzen), noch mogen de producten of diensten in kwestie overmatige aandacht krijgen.

De VRM oordeelt dat door de talrijke aanprijzingen in het programma er sprake is van rechtstreekse aansporing naar de kijker om te vapen (of dit ten minste eens te proberen) en de benodigde producten hiervoor te kopen bij een winkel van de betrokken keten. De zaakvoerder en diens medewerker leggen de kijkers niet alleen nauwgezet uit wat vapen precies inhoudt, ze prijzen het ook aan als een beter en gezonder alternatief voor roken.

Bovendien meent de VRM dat door de wijze waarop het merk, de e-sigaretten, vloeistoffen en toebehoren aan bod komen er sprake is van overmatige aandacht.

Voor deze inbreuk op de bepalingen uit het Mediadecreet m.b.t. productplaatsing legt de VRM een geldboete van 15.000 euro op. 

Verder bepaalt artikel 52 van het Mediadecreet dat aanbieders van omroepdiensten geen commerciële communicatie mogen uitzenden die in strijd is met wettelijke bepalingen. 

Via de wet van 24 januari 1977 geldt in België een tabaksreclameverbod. Ook de elektronische sigaret ressorteert als tabaksproduct onder deze wet. Het tabaksreclameverbod beperkt zich niet tot reclame of sponsoring, maar strekt zich uit tot alle beelden of geluiden met promotioneel karakter en dus alle vormen van commerciële communicatie, waaronder productplaatsing. 

Voor deze inbreuk op artikel 52 van het Mediadecreet legt de VRM een geldboete op van 10.000 euro.

Andere inbreuken die slechts één keer gesanctioneerd hoefden te worden in 2019 : het ontbreken van een sponsoridentificatie (2019/023) en het onterecht aanduiden van een uitzending als een publireportage (beslissing 2019/0007).

Het ontbreken van het logo voor productplaatsing werd in 2019 twee keer gesanctioneerd met een waarschuwing (2019/019 – 2019/023). In twee zaken stelde de VRM dan weer geen inbreuk vast op de verplichting tot uitzenden van een dergelijk logo (beslissing 2019/026 – 2019/027).

In volgorde van grootte kunnen de overige beslissingen in volgende drie groepen worden onderverdeeld : regels in verband met productplaatsing (beslissing 2019/005 - 2019/021 - 2019/024 - 2019/025 - 2019/028 - 2019/036), sponsorvermeldingen die aanzetten tot consumptie (beslissing 2019/004 - 2019/009 - 2019/021 - 2019/023 - 2019/038), herkenbaarheid van reclame (beslissing 2019/010 – 2019/022). 

3.3. Productplaatsing

Bij productplaatsing blijven overmatige aandacht (beslissing 2019/005 – 2019/021 – 2019/025 – 2019/028 – 2019/036) en het rechtstreeks aansporen tot aankoop of huur van goederen en diensten, in het bijzonder door die producten of diensten specifiek aan te prijzen (beslissing 2019/005 – 2019/021 – 2019/024 - 2019/025 – 2019/028) aanleiding geven tot de meeste beslissingen omtrent productplaatsing.

Het zijn met name de regionale televisieomroepen die hardleerse studenten op dit vlak zijn en dat leidde ook voor de eerste keer tot een administratieve geldboete van 2.000 euro in beslissing 2019/005. Slechts 1 beslissing had in 2019 betrekking op een grote commerciële televisieomroeporganisatie maar werd dan weer wel gesanctioneerd met een administratieve geldboete van 15.000 euro (beslissing 2019/028).

3.4. Sponsorvermeldingen

In 2019 handelen nog slechts vijf beslissingen die commerciële communicatie betreffen over sponsorvermeldingen die niet beantwoorden aan de definitie van sponsoring omdat in de vermelding werd aangezet tot consumptie.

In alle gevallen oordeelde de VRM dat er sprake was van een inbreuk op het Mediadecreet en werd een administratieve geldboete opgelegd.

3.5. Herkenbaarheid van commerciële communicatie

De VRM blijft hier aandacht voor hebben, of het nu gaat om reclame (beslissing 2019/010) of sponsoridentificatie (beslissing 2019/023) of productplaatsing (beslissing 2019/019 – 2019/023).

Het gegeven dat er bij de kijkers/luisteraars verwarring kan ontstaan tussen commerciële communicatie en redactionele inhoud, is daarbij de voornaamste bezorgdheid.