3.1. Algemene bespreking van de beslissingen

Hoewel commerciële communicatie een belangrijk onderwerp blijft in de beslissingen, vormde dit in 2013 niet meer het zwaartepunt in de beslissingen. Slechts dertien beslissingen handelen in 2013 over commerciële communicatie tegenover zestien beslissingen met een ander onderwerp.

Er zijn veertien beslissingen genomen in radio-gerelateerde zaken, waaronder één beslissing op klacht (beslissing 2013/029) die echter ongegrond verklaard wordt en één beslissing waarbij een aanvraag tot zendvergunning niet werd toegekend wegens het niet inpasbaar zijn in het frequentieplan (beslissing 2013/030). De overige beslissingen zijn allemaal ambtshalve genomen. Hierbij gaat het telkens om zaken waarin de betrokken lokale radio-omroeporganisaties niet conform hun zendvergunning hebben uitgezonden. Het merendeel van die inbreuken wordt gesanctioneerd met een administratieve geldboete. Daarnaast is er één lokale radio-omroeporganisatie die slechts gewaarschuwd wordt (beslissing 2013/015), één lokale radio-omroeporganisatie wiens erkenning is ingetrokken (beslissing 2013/009), één zaak waar de zendvergunning als voorlopige maatregel werd geschorst (beslissing 2013/008) en één zaak waar de zendvergunning als volwaardige sanctie is geschorst (beslissing 2013/032).

De twee overige beslissingen die niet radio-gerelateerd zijn, zijn telkens genomen op basis van een ingediende klacht.

De eerste klacht (beslissing 2013/001) heeft betrekking op een overeenkomst tussen een dienstenverdeler en de openbare omroeporganisatie over de verdeling van de VRT-kanalen door de dienstenverdeler als aanbieder van over the top televisiediensten. Deze overeenkomst zou oneerlijke, onredelijke en discriminerende voorwaarden bevatten die de openbare omroeporganisatie op dwingende wijze heeft opgelegd aan de dienstenverdeler. De voorwaarden zouden in strijd zijn met de beheersovereenkomst tussen VRT en de Vlaamse Regering en met de mediaregelgeving. De dienstenverdeler zou hierdoor geschaad zijn en wenst tot een faire en rechtsgeldige overeenkomst met VRT te komen.

In de klacht verzoekt de dienstenverdeler de VRM alle schendingen van de mediaregelgeving en de beheersovereenkomst door VRT te beteugelen, alsook de overeenkomst tussen hem en VRT aan te passen.

Geschillen over burgerlijke rechten behoren bij uitsluiting tot de bevoegdheid van rechtbanken. Daaruit volgt dat betwistingen rond een foutieve totstandkoming en de inhoud en voorwaarden van een overeenkomst onder de exclusieve bevoegdheid van de burgerlijke rechtbanken ressorteren.

Bovendien kan de VRM geen sancties opleggen ingeval van een beweerde schending van de beheersovereenkomst tussen VRT en de Vlaamse Regering. In het verslag bij het oprichtingsdecreet van de VRM van 16 december 2005 zegt de minister bevoegd voor Media immers uitdrukkelijk dat de niet-naleving van de beheersovereenkomst door VRT geen zaak van derden is en dat het niet de bedoeling is om in voorkomend geval straffen uit te spreken op basis van het Mediadecreet (Parl.Doc. Vl. Parl., 2004-05, nr. 464/5, 8).

De VRM heeft zich bijgevolg onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de klacht.

De tweede klacht (beslissing 2013/014) is door een particulier ingediend tegen een niet-lineaire televisieomroeporganisatie en heeft betrekking op het aanbieden van twee Engelstalige films, die in de 3D-versie niet van een Nederlandse ondertiteling waren voorzien. Dezelfde identieke films werden door de niet-lineaire televisieomroeporganisatie in het SD- en HD-format wel met Nederlandse ondertiteling aangeboden. De klacht werd door de VRM ongegrond verklaard.

Een niet-lineaire televisieomroeporganisatie is aan minder strenge regelgeving onderworpen dan een lineaire televisieomroeporganisatie. Niet-lineaire televisieomroeporganisaties hebben de verplichting om minstens in het Nederlands uit te zenden. Volgens de memorie van toelichting impliceert dit niet dat de uitzendingen exclusief in het Nederlands moeten gebeuren (Parl. St., Vl. P. 2008-2009, nr. 2014/1,58).

Er werd door de niet-lineaire televisieomroeporganisatie duidelijk gecommuniceerd dat in het 3 D-format geen Nederlandse ondertiteling beschikbaar was. De kijker had de mogelijkheid om te opteren voor een format met Nederlandse ondertiteling en de betreffende film werd dus “minstens in het Nederlands” uitgezonden. Hier heeft de klager gekozen voor de kijkervaring van het 3 D-format, waarvan hij wist dat er geen Nederlandse ondertiteling voorhanden was.

Dertien andere beslissingen die de algemene kamer in 2013 genomen heeft, handelen over commerciële communicatie. De sancties variëren daarbij van een waarschuwing tot administratieve geldboetes. In één zaak heeft de algemene kamer een inbreuk vastgesteld maar geen sanctie opgelegd (beslissing 2013/027).

In één beslissing omtrent alleenstaande reclameboodschappen wordt geen inbreuk vastgesteld omdat de televisieomroeporganisatie zich op decretaal voorziene uitzonderingsgronden kan beroepen (2013/003).

Er wordt eenmaal vastgesteld dat de maximumduur van de toegelaten zendtijd besteed aan reclame en telewinkelen is overschreden (beslissing 2013/028). Dat dit een ernstig gegeven voor de VRM is, blijkt uit het feit dat het al dan niet overschrijden van die maximumduur één van de elementen is die de VRM in overweging neemt wanneer hij de sanctie bepaalt (beslissing 2013/013 – 2013/024).

De VRM waarschuwt één keer omdat een omroeporganisatie een sponsorvermelding aan het einde van het journaal heeft uitgezonden (beslissing 2013/018).

In één zaak stelt de VRM een inbreuk op artikel 54 van het Mediadecreet vast (beslissing 2013/023).

De VRM heeft in drie beslissingen bepaalde uitzendingen van omroeporganisaties geherdefinieerd van zelfpromotie of publireportage naar reclame (beslissing 2013/007 – 2013/013 – 2013/024). Het is duidelijk dat de VRM veel belang hecht aan de herkenbaarheid van reclame en telewinkelen (beslissing 2013/025 – 2013/028). Ook het feit dat de omroeporganisaties de kijker duidelijk wijzen op de aanwezigheid van productplaatsing in een programma ligt de VRM nauw aan het hart (beslissing 2013/011 – 2013/026). Overmatige aandacht ingeval van productplaatsing diende in 2013 tweemaal gesanctioneerd te worden (beslissing 2013/004 – 2013/005).