4.4.5 Uitbreidingsmogelijkheden en beleidsaanbevelingen

4.4.5.1       Meer samenwerking tussen beleidsniveaus

De VRM, de FOD Economie en de Belgische Mededingingsautoriteit zijn verschillende instanties die beleidsinformatie verzamelen over media. Op dit moment bestaat er slechts een zeer beperkte samenwerking tussen de verschillende beleidsniveaus doordat zij gebonden zijn aan strikte regels m.b.t. het uitwisselen van informatie.

De VRM beveelt aan om de samenwerkingsmogelijkheden via regelgeving verder uit te breiden om een grotere transparantie m.b.t. beleidsinformatie te bekomen. Dit vereist echter een regelgeving die het Vlaamse beleidsniveau overstijgt.

4.4.5.2      Eigendomstransparantie

Transparantie van media-eigenaars is momenteel een belangrijk item op de agenda van zowel de Raad van Europa als de Europese Commissie.

De Raad van Europa richtte het Committee of experts on Media Pluralism and Transparency of Media Ownership (MSI-MED) op. Dat bestudeert best practices van de lidstaten omtrent beleidsmaatregelen die een pluralistisch media-landschap, transparantie van mediaeigendom, diversiteit van media content inclusiviteit en gendergelijkheid in mediaberichtgeving bevorderen.

In een heel aantal Europese landen volstaan de huidige rapporteringsverplichtingen immers niet om de uiteindelijke eigenaar van een mediabedrijf te kennen (in het bijzonder wanneer die werkt met holdingvennootschappen, buitenlandse vehikels …) en ontstaan er belangenvermengingen tussen media, economische en politieke actoren.

Bij ons stellen zich in de praktijk geen noemenswaardige problemen, ook al heeft Vlaanderen/België geen strikte transparantieverplichtingen op het vlak van media-eigendom, in het bijzonder met betrekking tot begunstigde eigendom. Toch zien we meer en meer buitenlandse inmenging in de Vlaamse mediasector. Hierdoor wordt het moeilijker om een goed beeld te krijgen van de eigendomsstructuren.

In een voorstel van de Europese Commissie van 25 mei 2016 tot herziening van de Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten wordt een maatregel in dit kader voorgesteld. Er zou daartoe in artikel 2 van de richtlijn een lid moeten worden ingevoegd:

"5 bis. De lidstaten verstrekken de Commissie een lijst met de aanbieders van audiovisuele mediadiensten waarvoor zij bevoegd zijn en met de in de leden 2 tot en met 5 bedoelde criteria waarop hun bevoegdheid is gebaseerd. Indien deze lijst vervolgens wordt gewijzigd, informeren zij de Commissie daarover onmiddellijk. De Commissie waarborgt dat de bevoegde onafhankelijke reguleringsinstanties toegang tot deze informatie hebben."

Een gelijkaardige bepaling zou worden opgenomen voor videoplatforms (artikel 28 ter, 2°).

In de overweging 4 wordt iets meer uitleg gegeven:

"(4) Om doeltreffende tenuitvoerlegging van deze richtlijn te waarborgen, is het van essentieel belang dat de lidstaten ervoor zorgen dat de gegevens die zij bijhouden betreffende onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van audiovisuele mediadiensten en aanbieders van videoplatforms, actueel zijn, en dat zij deze gegevens regelmatig delen met de bevoegde onafhankelijke reguleringsinstanties en de Commissie. Deze gegevens moeten informatie omvatten over de criteria waarop deze bevoegdheid is gebaseerd."

Deze voorstellen kunnen nog wel door de Raad en het Parlement worden gewijzigd.

4.4.5.3      Rapportering over netneutraliteit

Netneutraliteit werd al beschreven onder restricties bij 4.1.4.3 Netneutraliteit. Een deel valt echter onder transparantie. Regulatoren kregen immers de verplichting om jaarlijks te rapporteren over het monitoren van de netneutraliteit. In de nabije toekomst moet hierrond een werkwijze voorzien worden.

4.4.5.4      Informatieregister over tv-kijken via internet

Er wordt verwacht dat tv-kijken via het internet in de toekomst zal toenemen. De opkomst van OTT-spelers, tv-omroepen die uitzenden via hun website en sociale media die volop de kaart van video trekken, illustreren deze trend.

In 2016 bleek dat Facebook zijn videotrafiek tot 80 procent had overschat. Daarop vroeg de Association of National Advertisers in de Verenigde Staten dat er meer transparantie in de metingen moest komen en dat de methodiek getoetst moest worden door de Amerikaanse Media Rating Council. De omroeporganisaties geven aan dat het moeilijk is om een overkoepelend beeld te krijgen van online kijkcijfers doordat er geen eensgezindheid bestaat over de methodologie en niet alle data gecontroleerd worden door een neutraal orgaan. Ook het CIM ondervindt moeilijkheden om deze cijfers in kaart te brengen.[174] Verschillende dienstenverdelers zijn begonnen met testprojecten omtrent gepersonaliseerde advertising. Zij kunnen hiervoor ook gebruikmaken van de surfgeschiedenis van klanten. Voorlopig is het nog onduidelijk hoeveel gegevens de dienstenverdelers hebben over online kijkcijfers.

Het toenemend aanbod van platformen zorgt er dus voor dat het moeilijker wordt om een goed beeld te krijgen van de online kijkcijfers. Er is geen neutrale instantie die zulke cijfers verzamelt, bovendien is er geen door de sector algemeen aanvaarde standaard om die cijfers te meten. Gezien het toenemende strategische belang van dergelijke gegevens voor de marktspelers, verdient het aanbeveling dat het beleid de evolutie op dit vlak opvolgt.

De VRM meent dat het nuttig zou zijn om de informatiebehoefte over online kijkcijfers van de verschillende spelers in kaart te brengen. Daarom beveelt de VRM een studie naar het onderwerp aan.

Als er een onvoldane informatiebehoefte blijkt zou de VRM de oprichting van een register aanbevelen. Daarin kan geïnventariseerd worden welke spelers welke gegevens bijhouden.



[174] Wim De Preter, De Tijd, “CIM zoekt nieuwe rol in muterende mediasector”, 6 januari 2016.