De VRM ontving een klacht van VZW Caraad tegen VZW Radio Meteoor (‘radio Meteoor’). Dit wegens het ten onrechte verliezen van de erkenning en het niet beantwoorden door radio Meteoor aan het ingediende kandidatuurdossier.
De klager geeft aan een aanvraag te hebben ingediend voor hetzelfde frequentiepakket 4, dat aan radio Meteoor werd toegewezen. Omwille van financiële redenen heeft VZW Caraad geen beroep ingesteld tegen de erkenning van radio Meteoor bij de Raad van State.
Volgens de klager houdt radio Meteoor zich niet aan het ingediende kandidatuurdossier: zo zouden er begin april meerdere uren syndicated programma’s (dit zijn programma’s die worden gepresenteerd of aangemaakt door radiomakers, die hun programma’s ter beschikking stellen aan diverse radio-omroepen en dus ook door andere (lokale) radio-omroeporganisaties worden uitgezonden.) in de dagprogrammatie van 6u tot 22u zijn opgenomen en zou het ochtendblok tussen 6u en 9u op weekdagen onvoldoende presentatie en lokale binding inhouden.
Klachten die bij de Algemene Kamer van de VRM worden ingediend zijn slechts ontvankelijk indien ze voldoen aan de voorwaarden voorgeschreven in artikel 220, § 1, van het Mediadecreet en nader uitgewerkt in artikel 12, eerste lid, van het Procedurebesluit.
Bij het indienen van een klacht dient de klager ook blijk te geven van een belang of een benadeling opdat de Algemene Kamer uitspraak zou kunnen doen want deze klacht heeft geen betrekking op commerciële communicatie of boodschappen van algemeen nu.
In zijn klacht voert de klager geen concrete elementen omtrent zijn belang aan. Op de hoorzitting verklaart hij de klacht neer te leggen omdat hij van oordeel is dat een erkende radio-omroeporganisatie de regelgeving dient na te leven. De klager wenst bijgevolg in wezen op te treden vanuit een maatschappelijk belang. Door de expliciete eis van een belang moet de klager nochtans aantonen over een persoonlijk belang te beschikken dat specifieker is dan het algemene belang.
De klager kan er zicht niet op beroepen dat radio Meteoor “ten onrechte” zou zijn erkend, vermits de erkenningsbeslissing niet werd aangevochten voor de Raad van State en bijgevolg definitief is geworden.
De VRM besluit aldus dat de klager geen blijk geeft van het vereiste belang. De klacht is dan ook niet-ontvankelijk.