9.1. Beslissingen genomen na een bij de VRM ingediende klacht

1. Klacht J.C. tegen NV Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie - 2017/024

De VRM ontving een klacht tegen de VRT. In de klacht geeft de klager aan de VRT te verwijten “dat, na de afschaffing van de uitzendingen door levensbeschouwelijke verenigingen, er door de VRT nog steeds erediensten worden uitgebracht op zondag zonder dat een vrijzinnig alternatief wordt uitgebracht. De klager ziet hierin een discriminatie van vrijzinnigen. Benadrukt wordt dat de klager niet de afschaffing beoogt van het uitzenden van erediensten, maar wel een gelijke behandeling vraagt voor de ‘atheïstische religiositeit’.”

De voorliggende klacht heeft bijgevolg betrekking op “de afwezigheid van programmering”. Het voorwerp van de klacht bestaat meer bepaald uit “de niet-uitzending van een vrijzinnig alternatief tegenover de zondags uitgezonden erediensten” en steunt zich hiervoor op een vermeende schending door VRT van het discriminatieverbod uit artikel 39 van het Mediadecreet.

Artikel 218, § 3, eerste lid, van het Mediadecreet, dat meer specifiek de materiële bevoegdheden van de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen vastlegt, bepaalt dat zij uitspraak doet over geschillen die gerezen zijn naar aanleiding van de toepassing van onder meer artikel 39, eerste lid, van het Mediadecreet. Op basis hiervan wordt aan de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen de bevoegdheid verleend om de programma’s die door aanbieders van omroepdiensten zijn uitgezonden te toetsen aan het discriminatieverbod. Hieruit volgt dat de opdracht van de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen bestaat in de beoordeling van die uitzendingen.

Overeenkomstig artikel 220, § 2, van het Mediadecreet, kan een klacht slechts een uitgezonden programma tot voorwerp hebben die op straffe van onontvankelijkheid moet worden ingediend uiterlijk de vijftiende dag na de datum van de uitzending, zodat de bevoegdheid van de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen beperkt is tot betwistingen met betrekking tot uitgezonden programma’s.

De kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen besluit aldus dat het voorwerp van de klacht niet tot haar bevoegdheid behoort en dat zij bijgevolg de klacht niet op haar ontvankelijkheid of gegrondheid kan beoordelen.

2. Klacht R.R. tegen NV Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie - 2017/027

De VRM ontving een klacht tegen de VRT. De klacht heeft betrekking op het niet langer kunnen beluisteren van een geluidsfragment op de website van ‘Radio 1’, een radio-omroepprogramma van VRT. Volgens de klager heeft de VRT op 22 mei 2017 een geluidsfragment van een ‘Radio 1’-programma, bij het artikel: “Bidt de Egyptische president voor de vernietiging van de Joden?”, evenals de snelkoppeling: “Luister naar Koert Debeuf”, van de betreffende webpagina verwijderd. De klager verwijst hiervoor naar een gearchiveerde versie van deze webpagina.

De klager beschouwt dergelijke verwijdering van een commentaar op een tekst in verband met de ‘vernietiging van de Joden’ als een “manipulatie [die] absoluut niet aanvaardbaar [is] vanwege een openbare omroep.” Bovendien is het “niet de eerste keer dat VRT betrapt wordt op manipulatie wanneer het dit conflict op Joden betreft”volgens de klager.

De klager vraagt om de VRT te veroordelen wegens “vervalsing/manipulatie van informatie” en haar te verplichten het originele geluidsbestand terug te plaatsen.

Het voorwerp van de klacht, namelijk het niet langer (uitzenden) of aanbieden van een geluidsfragment, behoort niet tot de bevoegdheid van de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen.

Artikel 12, tweede lid, van het Procedurebesluit bepaalt dat klachten die kennelijk niet voldoen aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden onmiddellijk door de voorzitter van de bevoegde kamer in een schriftelijk en met reden omklede beslissing onontvankelijk kunnen worden verklaard.

De voorzitter van de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen verklaart de klacht bijgevolg kennelijk onontvankelijk.

3. Klacht D.D.H. tegen NV Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie - 2017/028

De VRM ontving een klacht tegen ‘Het Journaal’ (8 juni 2017, 19U, ÉÉN).  Volgens de klager is er bij het nieuwsitem ‘Ex-FBI-baas getuigt – Comey beschuldigt Trump van leugens’ sprake van “politieke filtering in het nieuws” omdat “VRT de essentiële conclusie [verzwijgt]”.

De klager omschrijft zijn belang als volgt: “Als Vlaams belastingbetaler heb ik er persoonlijk belang bij dat VRT de beheersovereenkomst o.m. inzake onpartijdigheid nakomt, en dat is ook het algemeen belang”.

Blijk geven van een benadeling of belang is volgens artikel 220, § 2, van het Mediadecreet een uitdrukkelijke voorwaarde voor de ontvankelijkheid van een klacht bij de Kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen. Deze eis van benadeling of belang – die overigens niet geldt bij een klacht met betrekking tot de bepalingen over commerciële communicatie of boodschappen van algemeen nut voor de algemene kamer van de VRM – geeft aan dat de decreetgever de loutere hoedanigheid van kijker of luisteraar hier niet voldoende acht.

Om aan de vereiste van de ontvankelijkheid te voldoen, moet de klager een voldoende belang aantonen dat specifieker is dan het algemeen belang. De klager moet het bewijs leveren persoonlijk het slachtoffer te zijn of aantonen persoonlijk benadeeld te zijn m.b.t. de grief die hij ten aanzien van de betrokken uitzending aanvoert.

In zijn klacht geeft de klager niet aan op welke manier de uitzending van ‘Het Journaal’ (19u) op 8 juni 2017 hem persoonlijk benadeeld zou hebben. De loutere hoedanigheid van belastingbetaler is niet het belang dat de decreetgever voor ogen had als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor klachten bij de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen.

De voorzitter van de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen verklaart de klacht kennelijk onontvankelijk.

4. Klacht D.D.H. tegen NV Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie - 2017/029

De VRM ontving een klacht tegen ‘Het Journaal’ Laat (5 juni 2017, 23u15, ÉÉN).  Volgens de klager is er bij het nieuwsitem ‘Ontslag FBI-Baas – Trump verhindert getuigenis Comey niet’ sprake van “schijn van partijdigheid, sfeermakerij, politieke voorkeur, misleiding kijkerspubliek”. De klager meent dat de berichtgeving manifest onjuist is en het publiek misleidt, terwijl alle andere media het nieuws wel op een onpartijdige manier brengen.

De klager omschrijft zijn belang als volgt: “Als Vlaams belastingbetaler heb ik er belang bij dat VRT de beheersovereenkomst naleeft en geen politieke getinte boodschappen noch het publiek misleidt. Het algemeen belang is mijn belang.”

Blijk geven van een benadeling of belang is volgens artikel 220, § 2, van het Mediadecreet een uitdrukkelijke voorwaarde voor de ontvankelijkheid van een klacht bij de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen. Deze eis van benadeling of belang – die overigens niet geldt bij een klacht met betrekking tot de bepalingen over commerciële communicatie of boodschappen van algemeen nut voor de algemene kamer van de VRM – geeft aan dat de decreetgever de loutere hoedanigheid van kijker of luisteraar hier niet voldoende acht.

Om aan de vereiste van de ontvankelijkheid te voldoen, moet de klager een voldoende belang aantonen dat specifieker is dan het algemeen belang. De klager moet het bewijs leveren persoonlijk het slachtoffer te zijn of aantonen persoonlijk benadeeld te zijn m.b.t. de grief die hij ten aanzien van de betrokken uitzending aanvoert.

In zijn klacht geeft de klager niet aan op welke manier de uitzending van ‘Het Journaal’ Laat op 5 juni 2017 hem persoonlijk benadeeld zou hebben. De loutere hoedanigheid van belastingbetaler is niet het belang dat de decreetgever voor ogen had als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor klachten bij de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen.

De voorzitter van de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen verklaart de klacht kennelijk onontvankelijk.

5. Klacht S.J. tegen NV Bites Europe - 2017/045

De VRM ontving een klacht tegen NV Bites Europe. De klacht is gericht tegen het televisieprogramma ‘Spuiten En Slikken Op Reis’, uitgezonden “op CAZ op dinsdag 7 september 2017”, waarin volgens de klager “naast beelden van bespreekbare smaak, beelden van zoöfiele praktijken te zien [zijn]”.

De klager licht toe dat hij na het bekijken met zijn ouders van de film ‘Hollywood Homicide’ op CAZ niet onmiddellijk van kanaal is veranderd. Toen aansluitend het programma ‘Spuiten En Slikken Op Reis’ begon, “waren mijn ouders en ik meteen geshockeerd van de beelden, met als ergste beelden die van de verkrachting van een koe-achtig dier”, aldus de klager.

Bij de omschrijving van zijn belang geeft de klager aan dat zowel zoöfilie als verkrachting illegaal zijn in België, “en verkrachting […] immoreel en walgelijk [is] of het nu om de verkrachting gaat van een man, vrouw, kind of dier”. Volgens de klager horen dergelijke beelden nergens thuis. Hij voegt hieraan toe dat zoöfilie bovendien als een zonde wordt beschouwd in zijn Joodse religie.

Artikel 220, § 2, van het Mediadecreet bepaalt dat de kamer uitspraak kan doen naar aanleiding van een klacht die op straffe van onontvankelijkheid ingediend is uiterlijk de vijftiende dag na de datum van de uitzending van het programma door eenieder die blijk geeft van een benadeling of een belang. Deze ontvankelijkheidsvoorwaarden voor bij de VRM ingediende klachten worden verder verduidelijkt in het Procedurebesluit.

Blijk geven van een benadeling of een belang is derhalve een uitdrukkelijke voorwaarde voor de ontvankelijkheid van een klacht bij de kamer. Artikel 12, eerste lid, 3° en 4°, van het Procedurebesluit bepaalt nader dat een klacht, om ontvankelijk te zijn, het onderwerp van de klacht moet aangeven, met een uiteenzetting van de redenen waarop zij steunt en het belang van de klager bij de uitzending waartegen wordt opgekomen. Die eis van benadeling of een belang geeft aan dat de decreetgever de loutere hoedanigheid van kijker of luisteraar niet voldoende acht.

Om aan de vereiste van de ontvankelijkheid te voldoen, moet de klager meer bepaald het bewijs leveren persoonlijk het slachtoffer te zijn of een benadeling in zijnen hoofde aanwijzen met betrekking tot de grief die hij ten aanzien van de betrokken uitzending, in het kader van de bepalingen waarop deze kamer toezicht uitoefent, aanvoert.

De VRM is van oordeel dat de klager geen voldoende geïndividualiseerd belang aantoont dat volstaat om een ontvankelijke klacht bij de VRM in te dienen. De klager brengt immers geen concrete elementen aan waaruit kan blijken dat zijn aangevoerde belang verschilt van het belang van elke kijker ten aanzien van dergelijke uitzendingen.

De klacht is bijgevolg onontvankelijk. 

6. Klacht NV Vlaanderen Eén (Radio Nostalgie) tegen VZW Max (Radio Max) - 2017/051

De VRM ontving een klacht van landelijke radio-omroeporganisatie NV Vlaanderen Eén (Radio Nostalgie) tegen lokale radio-omroeporganisatie (Radio Max). Dit wegens storingen van de uitzendingen te Oudenaarde (104.8 MHz). Radio Nostalgie voert aan dat de storingen fluctuerend zijn maar dat er een duidelijke verhoging van het aantal klachten is tijdens het weekend.

Uit de vaststellingen van de onderzoekscel, gebaseerd op vier meetonderzoeken op verschillende data gespreid over meerdere maanden, kan niet worden afgeleid dat er storingen veroorzaakt worden door de uitzendingen van radio MAX te Aalter (104.7 MHz) op de uitzendingen van radio Nostalgie te Oudernaarde (104.8 MHz).

De verwijzingen naar storingen in de extra toegevoegde stukken bij mail van 11 december 2017 van radio Nostalgie, kunnen niet bevestigd worden door de vaststellingen van de onderzoekscel. Bovendien zijn de eigen meetresultaten waarover radio Nostalgie zou beschikken en die zouden wijzen op de fluctuerende verhoging van het zendvermogen bij radio MAX, nooit bij de klacht gevoegd.

Gelet op het bovenstaande zijn storingen door uitzendingen van radio Max ten aanzien van radio Nostalgie te Oudenaarde niet bewezen.

De klacht wordt bijgevolg ongegrond verklaard.