4.1. Beslissing 2017-024: Klacht tegen de VRT: VRM onbevoegd

De VRM ontving een klacht tegen de VRT.

In de klacht geeft de klager aan de VRT te verwijten “dat, na de afschaffing van de uitzendingen door levensbeschouwelijke verenigingen, er door de VRT nog steeds erediensten worden uitgebracht op zondag zonder dat een vrijzinnig alternatief wordt uitgebracht. De klager ziet hierin een discriminatie van vrijzinnigen. Benadrukt wordt dat de klager niet de afschaffing beoogt van het uitzenden van erediensten, maar wel een gelijke behandeling vraagt voor de ‘atheïstische religiositeit’.”

De voorliggende klacht heeft bijgevolg betrekking op “de afwezigheid van programmering”. Het voorwerp van de klacht bestaat meer bepaald uit “de niet-uitzending van een vrijzinnig alternatief tegenover de zondags uitgezonden erediensten” en steunt zich hiervoor op een vermeende schending door VRT van het discriminatieverbod uit artikel 39 van het Mediadecreet.

Artikel 218, § 3, eerste lid, van het Mediadecreet, dat meer specifiek de materiële bevoegdheden van de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen vastlegt, bepaalt dat zij uitspraak doet over geschillen die gerezen zijn naar aanleiding van de toepassing van onder meer artikel 39, eerste lid, van het Mediadecreet. Op basis hiervan wordt aan de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen de bevoegdheid verleend om de programma’s die door aanbieders van omroepdiensten zijn uitgezonden te toetsen aan het discriminatieverbod. Hieruit volgt dat de opdracht van de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen bestaat in de beoordeling van die uitzendingen.

Overeenkomstig artikel 220, § 2, van het Mediadecreet, kan een klacht slechts een uitgezonden programma tot voorwerp hebben die op straffe van onontvankelijkheid moet worden ingediend uiterlijk de vijftiende dag na de datum van de uitzending, zodat de bevoegdheid van de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen beperkt is tot betwistingen met betrekking tot uitgezonden programma’s.

De kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen besluit aldus dat het voorwerp van de klacht niet tot haar bevoegdheid behoort en dat zij bijgevolg de klacht niet op haar ontvankelijkheid of gegrondheid kan beoordelen.